De stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zedenslachtoffers (LANGZS) uit haar verontwaardiging over het door de Hoge Raad op 16 september 2014 gewezen arrest in de zaak Roberts M.
LANGZS is verbaasd over de manier waarop de Hoge Raad heeft gereageerd op de niet-ontvankelijk verklaring door het gerechtshof Amsterdam van de slachtoffers van Roberts M. in hun materiële schadevorderingen. Het hof verklaarde de vorderingen niet-ontvankelijk, zonder dit nader te motiveren. De Hoge Raad oordeelt dat het ontbreken van hof’s motivatie niet tot cassatie kan leiden, omdat reeds vaststaat dat na verwijzing of terugwijzing van de zaak de vorderingen van de slachtoffers niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Het is volgens de Hoge Raad ondoenlijk voor het hof om alle materiële vorderingen van de slachtoffers inhoudelijk te moeten beoordelen.
Het arrest van de Hoge Raad is uitdrukkelijk in strijd met de bedoeling van de wetgever met de wijziging van het ontvankelijkheidscriterium van artikel 361 lid 3 Sv in 2011 en tevens met regels en aanbevelingen die de Rechtspraak naar aanleiding van deze wijziging nota bene zelf heeft opgesteld.
Met dit arrest kan een tendens in gang worden gezet waarbij rechters zich te gemakkelijk achter het onevenredigheidscriterium kunnen verschuilen, om zodoende schadevorderingen van slachtoffers niet inhoudelijk te beoordelen. Verdachten kunnen op hun beurt profiteren van het feit dat wanneer ze met meerdere schadevorderingen en/of schadevorderingen bestaande uit meerdere onderdelen worden geconfronteerd, de kans op niet-ontvankelijkheid van deze vorderingen is toegenomen. Deze tendens is inmiddels zichtbaar in de rechtspraktijk.
Deze ontwikkeling heeft zeer ongewenste gevolgen voor slachtoffers van misdrijven. Door de niet-ontvankelijkheid van de vordering dienen slachtoffers opnieuw een langdurig en zeer kostbaar juridisch traject te bewandelen om alsnog hun schade op de dader te verhalen. Dit kan resulteren in een jarenlange, slepende procedure waar maar geen einde aan komt.
Slachtoffers worden op deze manier onnodig lang geconfronteerd met de pijn en het verdriet als gevolg van het misdrijf. Het gevaar van langdurige secundaire victimisatie ligt op de loer. Daarnaast is het, na toewijzing van een schadevordering door de civiele rechter, altijd nog maar de vraag of een slachtoffer zijn schade ook daadwerkelijk vergoed krijgt. Deze negatieve gevolgen worden enkel groter, mocht de kring met voegingsgerechtigden in de zin van artikel 51f Sv in de toekomst worden uitgebreid.
LANGZS pleit daarom voor aanscherping van artikel 361 lid 3 Sv om de toename van niet-inhoudelijke behandeling van vorderingen van slachtoffers een halt toe te roepen. Het enkele feit dat een rechter zich geconfronteerd ziet met meerdere schadevorderingen en/of schadevorderingen bestaande uit meerdere onderdelen mag nooit een reden zijn om deze vorderingen niet inhoudelijk te beoordelen.
LANGZS heeft in een brief aan de staatssecretaris gevraagd zich in te zetten voor de aanscherping van artikel 361 lid 3 Sv.
Bekijk hier het originele persbericht.